Zeeuws-Vlaams

Dialectgebied

Kaart van de zuidelijk-Nederlandse dialectgebieden, naar Taeldeman (2001).

Het Zeeuwse dialectgebied is een lappendeken. Verschillende dialectregio’s en dialecteilandjes met elk hun eigen kenmerken vormen samen het gebied waar men ‘het Zeeuws’ spreekt: een verzameling van dialecten gesproken van Zeeland tot op Goerree-Overflakkee. Het dialectgebied kent veel variatie met verschillende subgroepen: Noord-Zeeuws, Midden-Zeeuws en Zuid-Zeeuws ofwel Zeeuws-Vlaams. Het is vooral die laatste groep die een interessante talige mozaïek vertoont. In het westelijke deel vind je West-Zeeuws-Vlaanderen, het oostelijke deel bestaat dan weer uit drie kleinere gebieden: het Land van Axel, het Land van Hulst en de grensstreek. Is dat alles? Integendeel. Naast de vier dialectgebieden heeft Zeeuws-Vlaanderen nog vier dialecteilandjes – Eede, Philippine, Sas van Gent en Hulst – die zich elk van hun omringende dialecten onderscheiden door specifieke kenmerken.  

Nochtans is er niet altijd sprake geweest van die heterogene taalsituatie. Tot aan de 17e maakte Zeeuws-Vlaanderen namelijk integraal deel uit van het graafschap Vlaanderen. Sinds de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) werd het gebied totaal verwoest: de regio deed vaak dienst als slagveld, dijken werden vernield, mensen sloegen op de vlucht. Het herstel van de dijken tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1612) deed protestanten naar West-Zeeuws-Vlaanderen en het Land van Axel trekken, terwijl het Land van Hulst voornamelijk katholiek bleef. Zo raakte het gebied steeds meer verdeeld.

‘Zeeuwse kenmerken’, naar De Caluwe et al. (2021:89)

Enkele kenmerken van het Zeeuws-Vlaams

Klanken

In het westen leunt het dialect sterk aan bij het West-Vlaams. Dat komt omdat de Brabantse expansie in de 15e eeuw enkel de oostelijke delen van het taalgebied bereikte: het West-Zeeuws-Vlaams en zijn West-Vlaamse buur deden niet mee aan die hype. Zo hoorde je in het westen nog het spotzinnetje Kiek kiek, ’n kacheltje op den diek, terwijl men in Oost-Zeeuws-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen al sprak van den daaik. Ook de Zeeuwse noorderburen hebben het Zeeuws-Vlaams beïnvloedt. Westelijke Zeeuwen spreken namelijk van vos (‘vers’), neu (‘nu’) en zeumer (‘zomer’). Wat de westelijke grensstreek betreft (Overslag, Zuiddorpe en Westdorpe), speelt het Gentse dialect een rol: korte klinkers krijgen bijvoorbeeld een korte naslag (puët voor ‘put’) en woorden met een scherplange oo zoals boom klinken eerder als buuëm. Nood aan een concreet voorbeeld? Denk dan aan het typerende accent van topchef Sergio Herman: noordelijk Nederlands met een vleugje West-Vlaams.  

Het oosten daarentegen, ofwel het Land van Hulst en enkele grensdorpen, ligt het dialect veel dichter bij het Oost-Vlaams, en dan vooral dat van het Waasland. De invloed van Zeeuwse kenmerken is hier dan ook veel minder merkbaar. De oostelijke grensstreek –  Koewacht, Sint-Janssteen, Clinge en Nieuw-Namen –  vertoont sterke gelijkenissen met de Wase dialecten: tweeklanken worden bijvoorbeeld kort en gerekt uitgesproken, zoals èès (‘ijs’) en kòòs (‘kaas’). Toch hoor je in beide dialectgebieden ook diftongen die met een j-achtige beginnen, zoals pjèèrd (‘paard’), een typisch Waas kenmerk.  

Grammatica

Opvallend is de vervoeging van het werkwoord zijn en dan vooral voor de derde persoon meervoud. In het noordelijke deel van Zeeland hoor je binne of bin, net zoals in het Land van Axel waar bin gebruikelijk is. In het zuidelijke gedeelte daarentegen, spreekt men van zien, in Oost-Zeeuws-Vlaanderen van zijn. Het kenmerkende gebruik van bin(ne) heeft op de noordelijke eilanden aanleiding gegeven tot het taalrijmpje die binne binne, binne binne (‘wie binnen zijn, zijn binnen’).  

Ook werd het geslacht van woorden bewaard. Mannelijke woorden krijgen bijvoorbeeld het lidwoord den, vandaar den diek/daaik.  

Woordenschat

De Zeeuws-Vlaamse dialectwoordenschat is vastgelegd in regionale en lokale woordenboeken. Een groot deel daarvan is ondertussen gedigitaliseerd en raadpleegbaar op deze woordenbank.  

Met taalkaarten kunnen dialectlogen goed de lexicale en syntactische variatie weergeven. Elk symbool geeft aan waar een bepaal dialectwoord precies gebruikt wordt. Zo is een typische Zeeuwse benaming voor een ‘schuurborstel(of ‘handschrobber’) een platte zeug. De andere betekenis, ‘pissebed’, is dan weer wijdverspreid in Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Brabant en het noordwesten van West-Vlaanderen. 

Ook het woord pimpampoentje voor ‘lieveheersbeestje’ is een benaming die zowel in Zeeuws-Vlaanderen als in West-Vlaanderen voorkomt. Verder spreken Zeeuwen van een puut (‘kikker’), guus (‘kinderen’) en kuvelesse (‘dakkapel’).

Tot slot zijn enkele uitdrukkingen typerend voor het dialectgebied. Oemoemenoe (‘hoe moeten we nu (verder)’), lamaketta (‘laat maar, ik heb het al’) en mokoké (‘moet ik ook hebben’) zijn bekende spotzinnetjes.  

Uit: Het Zeeuwse woordplankje van museum De Meestoof 

WVD, beschikbaar via Meertens Kaartenbank  

Zeeuws-Vlaamse woordenboeken

  • Woordenbank van de Nederlandse Dialecten: Zeeuwse woordenbank (zoek online)   
  • Woordenboek van de Vlaamse dialecten, Universiteit Gent (zoek online)  
  • Ghijsen, H. C. M. (1979). Woordenboek der Zeeuwse dialecten.(6e druk). Amsterdam: Elsevier.  
  • Fraanje, K., P. Heerschap, J. Van Keymeulen, B. Oele, R. Rosmolen-Murre & R. Willemsen (red.). (2003). Supplement op het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten. Krabbendijke: Van Velzen. 

Lees meer

  • Van Driel, L. (2004), Taal in stad en Land. Zeeuws. Den Haag: Sdu Uitgevers. 

Meer weten?
  • De Caluwe, J., V. De Tier, A.-S. Ghyselen & R. Vandenberghe (2021). Atlas van het dialect in Vlaanderen. Tielt: Lannoo N.V. 
  • Taeldeman, J. (2001). De regenboog van de Vlaamse dialecten. In: M. Devos et al. Het taallandschap in Vlaanderen. Wetenschappelijke nascholing RUG 2000-2001, 1-15. (bron overzichtskaart) 

West-Vlaams Frans-Vlaams Oost-Vlaams Brabants Limburgs Overgangszone tussen West-Vlaams en Oost-Vlaams Overgangszone tussen Oost-Vlaams en Brabants Overgangszone tussen Brabants en Limburgs